Overig

‘Het mooie van beroepsonderwijs is dat het samen met het bedrijfsleven wordt gemaakt’

838

Is er voldoende inzicht in de regionale arbeidsmarkt en hoe deze zich zal ontwikkelen? Sluiten opleidingen voldoende aan op de vraag van het bedrijfsleven? Wat verwacht het onderwijs van het bedrijfsleven en andersom? Op deze en andere vragen gingen Marloes de Vries, lid College van Bestuur van het Da Vinci College en bestuurslid HBO Drechtsteden, Rens Nagtzaam, manager Metalent, Peter Baldé, accountmanager bij HBO Drechtsteden, Hans Mulder, projectleider Game On Drechtsteden en Rein Meester, directeur Duurzaamheidsfabriek en voorzitter Coöperatie Ontwikkeling Leerpark in tijdens een rondetafelgesprek in de Duurzaamheidsfabriek.

Volgens Nagtzaam is er nooit voldoende inzicht in de ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt. “Het is ook een utopie om te denken dat dat er ooit komt. Wat je wel moet doen, is de boer op gaan om verbindingen te leggen. Metalent werkt steeds meer vraaggestuurd om de instroom- en opleidingsbehoefte in kaart te brengen, die ontwikkeling zal doorzetten. Communicatie tussen verschillende partijen is daarmee misschien wel belangrijker dan ooit.” De Vries: “Het mooie van beroepsonderwijs is dat het samen met het bedrijfsleven wordt gemaakt. In ieder geval geldt dat voor het raamwerk. Specifiek in deze regio zou het een goede ontwikkeling zijn om meer te definiëren waar daadwerkelijk vraag naar is. Niet alleen op bestuurlijk en managementniveau, maar ook op docentniveau. Het Da Vinci College is als ROC toegespitst op flexibiliteit, dus wij kunnen vele kanten op. Wij leiden beginnende beroepsbeoefenaars op voor het werkveld, alleen is de vraag gevarieerd. Neem de techniekbranche: grote bedrijven zitten over het algemeen te wachten op afgestudeerden met goede communicatieve vaardigheden, intellectueel bewustzijn en de kwaliteiten om projectmatig te werken. Intern worden zij dan verder wel vaktechnisch opgeleid. Het MKB daarentegen vraagt met name vrij breed georiënteerde mensen op de inhoud. Met die contradictie moeten wij omgaan.” Meester: “Naast vaktechnische aspecten zijn andere kwaliteiten ook belangrijk. Binnen de Duurzaamheidsfabriek kunnen studenten die zeker ontwikkelen. Het onderwijs gaat uit van 21st century skills: vakmatige competenties zijn slechts een onderdeel van het totaalplaatje.”

Geeft het bedrijfsleven tijdig aan waar de ontwikkelingen naartoe gaan of wordt er nog te veel in het nu geleefd? 

Meester: “Er ontstaat een soort ecosysteem waarin we met elkaar gedeeld eigenaar van ontwikkelingen zijn. Het bedrijfsleven en het onderwijs sparren al veel meer samen om te weten te komen waar over pakweg 5 jaar behoefte aan is. Al blijft het alsnog een kunst om vraag en aanbod vervolgens goed op elkaar af te stemmen.”
De Vries: “Het wisselt per branche. Over de economische sector ben ik ontevreden. Zeker op lagere niveaus bevindt de werkgelegenheid zich daar niet, maar desondanks kiezen ook met name veel allochtonen die richting. Het anticiperen op elkaar ontbreekt volledig, met als resultaat een veel te groot aanbod afgestudeerden die geen werk kunnen vinden binnen de branche waarvoor zij zijn opgeleid.” Baldé: “De noodzaak om intensiever samen te werken met het bedrijfsleven is groter dan ooit omdat de markt dynamischer dan ooit is. Ontwikkelingen volgen elkaar steeds sneller op. Samen optrekken in een productiematige omgeving in plaats van eens per maand met elkaar om de tafel gaan zitten is daarom mijn devies. Door te zien wat er gebeurt, snap je elkaar beter.” Mulder: “Er wordt mij trouwens iets te vaak geroepen dat het onderwijs onvoldoende aansluit op de vraag van het bedrijfsleven. Bedrijven wijzen snel naar ROC’s en wat daar allemaal mis zou gaan, maar mogen zich in mijn ogen zelf ook een stuk actiever opstellen.” Meester: “Eens, en bedrijven hebben ook zelf de verantwoordelijkheid om medewerkers op te blijven leiden. Een leven lang leren op de werkvloer: dat is hoe het moet zijn.” Mulder: “De verwachtingen die bedrijven hebben van afstudeerders zijn soms verre van realistisch. Ik heb als HR-manager gewerkt bij Heerema en gezien dat 16-jarigen echt nog niet inzetbaar zijn. Een BBL-er is dat pas op zijn vroegst na een jaar. Je leert het werk pas in de praktijk. Wat je daarvoor doet, is vooral het ontwikkelen van een werkhouding.” Nagtzaam: “Het echte vak leren ze op de werkvloer en de bagage krijgen ze mee via het onderwijs. Vroeger leerden scholieren in het tweede jaar van de LTS basisvaardigheden metaal. Het VMBO heeft bredere programma’s en komt hier pas in de vierde klas aan toe. Dat is ook een wezenlijk verschil. De nieuwe profielen in het VMBO kunnen daar verandering in brengen.”

‘Het’ bedrijfsleven bestaat niet, maar is het binnen de onderwijssector duidelijk waar behoefte aan is en weet men dat andersom ook?
De Vries: “We verstaan elkaar pas goed wanneer iedere partij haar behoefte duidelijk formuleert. Samen meebewegen met de ontwikkelingen van de komende jaren zal op die manier beter gaan. Als ROC beseffen wij dat lang niet iedereen na het afstuderen in vaste dienst zal werken. Er zijn meer ZZP’ers dan ooit. Daar zijn andere vaardigheden voor nodig dan voor werken in loondienst. Dat nemen wij mee binnen ons onderwijs. Ook docenten gaan met hun tijd mee. Dan heb ik het niet over een opfriscursusje hier en daar, maar over meedraaien binnen het bedrijfsleven. Zo gaat een groep over afzienbare tijd naar een Roemeense werf van Damen. Niet om te kijken, maar om er te werken. Een uitdaging voor beide partijen, maar zodra iedereen van nut en noodzaak is doordrongen, levert het alleen maar winnaars op.” Meester: “Het komt voor dat docenten door zulke ervaringen de overstap maken naar het bedrijfsleven, omdat ze ontdekken dat ze daar toch meer op hun plek zijn. Ik zie dat niet als een risico. Andersom gebeurt het ook: een ondernemer of medewerker van een bedrijf die als gastspreker op scholen vertelt en de ommezwaai maakt naar het onderwijs.” Nagtzaam: “In het bedrijfsleven kom ik vaak mensen tegen die praktijkopleider worden en vervolgens de stap maken naar een onderwijsinstelling. Dat is niet ongebruikelijk, maar komt nog te weinig voor. Het werkt inderdaad twee kanten op.”

Hoe wordt er gedacht over robotisering? Zullen er als gevolg straks minder arbeidskrachten nodig zijn?

Mulder: “Robotisering zal niet tot ontslagen leiden. Er komen andere beroepen voor terug. Bovendien: met vier keer zoveel mensen produceerden we 20 jaar geleden een kwart van wat we nu maken. Die ontwikkeling is er dus al langer en niet zorgwekkend.” Meester: “Je went ook snel aan nieuwe ontwikkelingen. Een wasmachine is in feite ook een robot. Toen die voor het eerst op de markt kwam was dat ook even spannend. Maar niet lang, want dat is een kwestie van gewenning. Robotisering is een kans in plaats van een bedreiging en noodzakelijk voor de toekomst en groei van de maakindustrie.” Nagtzaam: “Het ambachtelijke zal nooit geheel verdwijnen, robotisering en automatisering is noodzakelijk om concurrerend te kunnen blijven werken en daarmee ook te innoveren. De medewerkers groeien daar voor een groot deel in mee.” Baldé: “Ook op andere gebieden zijn er ontwikkelingen. Vroeger werkte je gerust een leven lang voor één werkgever, maar vandaag de dag bestaat longlife employment niet meer. Een lasser blijft geen lasser voor de rest van zijn leven, tenzij hij dat ambieert. Maar meestal groeit zo iemand mee binnen het bedrijf of komt er iets anders op zijn pad. Jobhoppen is geen vies woord meer, maar doodnormaal.”

Is het ook normaal om op iedere vacature minstens één vijftigplusser uit te nodigen voor een sollicitatie, zoals uitzendorganisaties ABU en NBBU dat graag willen?

Mulder: “Ik vind het een goede zaak dat daar aandacht voor is en dat de overheid er reclame voor maakt. Vijftigplussers hebben ervaring en zijn belangrijk in het kader van kennisoverdracht op de jongere generatie.” Baldé: “Iemand van 52 jaar moet tegenwoordig nog 15 jaar mee. Dat wordt vaak vergeten. De doelgroep is echt nog niet afgeschreven. Een goede HR-functionaris moet letten op kosten, houding en ontwikkeling en mentaliteit. Wie als vijftigplusser nog graag wil, valt echter vanwege het kostenplaatje toch vaak buiten de boot.” Mulder: “Ik heb als HR-manager ooit een 65-jarige kraanmachinist aangenomen. Dat stuitte op veel onbegrip binnen de organisatie, maar ik ben blij dat ik heb doorgezet. Het was een gouden greep. Het zou vaker moeten gaan om de persoon dan om de leeftijd.”