Hét bedrijfsleven bestaat niet, net zo min als Hogeschool Rotterdam een eenvormig iets is. Toch vormt dat geen belemmering voor een goede samenwerking, vertelt Ron Bormans.
Een gesprek met de voorzitter van het College van Bestuur over focus aanbrengen, het opleiden van young professionals, verwachtingen en stageplekken.
Toen Bormans in september 2012 begon op Hogeschool Rotterdam trof hij een organisatie aan met een goede reputatie en die tevens uitstekend verbonden was met de stad en de omgeving. Wel merkte hij dat er te veel ballen in de lucht werden gehouden. “Bij maatschappelijke vraagstukken kijkt de samenleving, vaak terecht, ook naar het onderwijs. De Hogeschool Rotterdam had daar eveneens mee te maken. Voortdurend lagen er uitdagingen. Je hoeft die niet te laten liggen, maar moet ook niet in de verleiding komen om maatschappelijke vraagstukken belangrijker te gaan vinden dan de kerntaak van een onderwijsinstelling. Die is namelijk simpel: goed onderwijs verzorgen.” Het gebeurde toch, dus wilde Bormans terug naar de basis. “In eerste instantie dienen wij het onderwijs. Daarna pas de samenleving, met al haar maatschappelijke vraagstukken. De laatste jaren ligt de focus weer op het eerste. We hebben onze basiskwaliteiten nu weer op orde. Soms waren daar interventies voor nodig en in andere gevallen ging het om details. Organisatiebreed was er begrip voor de boodschap dat onderwijs niet ingewikkeld hoeft te zijn, omdat een goede interactie tussen docenten en studenten het middelpunt is. Dat hielp bij de snelheid waarmee de omwenteling kon plaatsvinden.”
Specialisten versus generalisten
Bormans noemt Hogeschool Rotterdam ‘een beetje verschoolsd’ en dat zegt hij met trots. “We zijn in eerste instantie een school, maar dienen daarnaast een maatschappelijk doel als instelling voor hoger beroepsonderwijs. We horen verbonden te zijn met de wereld. Zeker ook middels het bedrijfsleven. Dat is, net als overal, in Rotterdam en omstreken ontzettend gevarieerd. Sommige bedrijven zullen ons onderwijsprogramma en de studenten die wij daarmee afleveren daarom goed aan vinden sluiten op de praktijk, terwijl anderen op dat gebied meer verwachten. De ene organisatie wil specialisten, de andere generalisten. Hoe wij daar als Hogeschool Rotterdam mee omgaan? Door de dialoog aan te gaan en openheid te geven over keuzes die wij maken bij de ontwikkeling van onderwijsprogramma’s. Dat kan soms schuren. De verwachtingen die bedrijven hebben van afstudeerders zijn niet altijd realistisch. Soms is het een kwestie van elkaars taal onvoldoende spreken. Organisaties bekijken het vanuit hun perspectief. Bijna elke organisatie heeft de neiging om een beroepsopleiding te willen modelleren in de vorm van een bedrijfsopleiding. Logisch, maar dat is niet hoe het in de wereld vol variëteit werkt.”
Eigen toekomst ontwerpen
Waar het een generatie geleden nog heel normaal was om 40 jaar voor dezelfde baas te werken, is het tegenwoordig niet gek om voor je 35ste al vier werkgevers op je CV te hebben staan. “Wij leiden young professionals op. Studenten ontwerpen hun eigen toekomst en leren een leven lang. Hogeschool Rotterdam geeft handvaten op het gebied van kritische attitude, werkhouding en het leggen van verbanden, maar de werkvaardigheden leert men voor het grootste gedeelte in de praktijk. Het gebeurt geregeld dat studenten na afloop van een stage terugkeren naar Hogeschool Rotterdam en volop praatjes hebben. In de goede zin van het woord, want het is alleen maar prettig dat zij docenten tegenspraak geven vanuit hun eigen ervaringen op de werkvloer. Daar is iedereen bij gebaat.” Beroepen zijn ook niet meer zo overzichtelijk als vroeger, merkt Bormans op. “Mijn vader was mijnwerker en mijn tante lerares. Daar heeft iedereen een beeld bij. Tegenwoordig wordt men businessanalist of iets dergelijks. Dat is veel minder tastbaar en een stuk dynamischer. Een gefixeerde set beroepen bestaat niet meer. Zelfs voor de ‘ouderwetse’ beroepen, zoals verpleegkundige of leraar, worden vandaag de dag veel meer vaardigheden gevraagd. De eeuwigheidswaarde van wat studenten op school leren is daardoor minder geworden. Al ben ik het er ook weer niet mee eens dat kennis altijd vluchtig is. Bij de opleiding Werktuigbouwkundige wordt nog steeds mechanica gegeven. Die lesmethode verschilt echt niet veel met tientallen jaren geleden. Maar dynamischer is het allemaal wel op de werkvloer. Daar zijn wij ons van bewust en daar ligt ook een opgave: studenten capabel genoeg maken om ze staande te houden in die veranderde omgeving. Er zijn niet alleen ondernemers nodig, maar ook ondernemende ICT’ers, verpleegkundigen en leraren. Die moeten wij afleveren. Dat lukt het beste wanneer bedrijven tegen ons aanschurken en we samen de verbinding aangaan. Bijvoorbeeld als het gaat om stages. Zie dat als organisatie niet als last, maar vooral als lust. Het kost niets, behalve wat tijd en energie, en kan veel opleveren. Je haalt immers een klant van morgen en werknemer van de toekomst in huis, die in verreweg de meeste gevallen enorm gemotiveerd is en ook weer nieuwe inzichten kan aandragen. Profiteer daar van.”