Hoe verloopt de samenwerking tussen onderwijs, overheid en ondernemingen op het gebied van stages in deze regio? Bart van Noordenne, directeur praktijkschool De Sprong, Frans Hakkesteeg, stagecoördinator SPON, Sander Zwanenburg, supermarktmanager bij Albert Heijn Wielwijk en de Dordtse wethouder Bert van de Burgt vertellen tijdens een rondetafelgesprek in het Onderwijsmuseum vanuit verschillende invalshoeken over hun ervaringen.
Van de Burgt trapt af met het vertellen van de fabel van de 18de kameel. “Een Arabische man liet bij zijn overlijden in totaal 17 kamelen na aan zijn 3 zonen. In zijn testament bepaalde hij dat de oudste zoon de helft van de kamelen kreeg, de middelste zoon 1/3 en de jongste 1/9. De broers wilden de laatste wens van hun vader respecteren, maar 17 is niet te delen door 2, 3 of 9. De heren onderhandelden een lange tijd. Ze bedachten ingewikkelde oplossingen: kamelen aan elkaar verhuren of de dieren slachten en het vlees verdelen. Allemaal niet echt optimaal. Omdat de broers er niet uitkwamen bood een arme man uitkomst. Hij gaf barmhartig zijn enige kameel aan de broers. Met een totaal van 18 nam de oudste zoon 9 kamelen, de middelste 6 en de jongste 2. Precies de verdeling die vader wilde. En jawel, toen hielden ze één kameel over die terug ging naar de arme man. Dit voorbeeld toont iets aan over samenwerking, conflicten en belangen. Als metafoor zie ik de overheid als de 18de kameel. Onze rol is kleiner geworden, maar niet minder belangrijk. Wij ontwikkelen een arbeidsmarkt die aansluit op de vraag van het bedrijfsleven. Stages vormen daar aan de voorkant een belangrijk onderdeel van.”
Hakkesteeg ervaart dat bedrijven in de regio voldoende openstaan voor SPON-leerlingen. “We hebben goede contacten met het bedrijfsleven. Op jaarbasis vinden wij voor ongeveer 180 leerlingen een stageplek. Bij honderden organisaties in de regio kunnen wij ze plaatsen. Door stages kom je erachter waar iemands kracht ligt en wat de beperkingen op de werkvloer zijn. Met werkgevers hebben wij intensief contact. Ook onze leerlingen laten we na het einde van hun schoolperiode niet zomaar los. We bieden nog twee jaar nazorg aan degenen die de school verlaten met een baan of ander vervolgtraject. Naar bedrijven toe zijn wij altijd eerlijk. In het begin kost de begeleiding van onze leerlingen best wat tijd, want zij hebben in meer of mindere mate afstand tot de arbeidsmarkt. Daarom is de minimale stageperiode vanuit ons Bureau Stagewerk vastgesteld op 20 schoolweken. Zo is de kans groter dat stagenemers in het eindtraject iets terug krijgen voor hun inspanningen gedurende de beginfase.”
Zwanenburg: “Wij krijgen aan de lopende band stagiairs aangeboden. In de praktijk kunnen wij met grofweg zes van de tien leerlingen uit de voeten. Sommigen hebben een rugzakje of beschikken gewoon niet over de competenties die nodig zijn bij werken in een supermarkt. Voor die groep hebben wij een makkelijker takenpakket bedacht, waardoor ze op een ander niveau hopelijk toch van waarde kunnen zijn. Aan de ene kant investeren wij met enige regelmaat in begeleiding van stagiairs waarvan wij op voorhand eigenlijk al weten dat de gevraagde capaciteiten ontbreken, maar aan de andere kant profiteren wij van stagiairs die goed functioneren als gratis of zeer goedkope arbeidskrachten.”
Hakkesteeg: “Bij ons wordt vanaf het 15de levensjaar leerlingafhankelijk bepaald wanneer en op welke manier een individu stage kan lopen. In staat zijn om op tijd te komen, goed luisteren, taken kunnen uitvoeren; zulke competenties staan centraal.”
Van de Burgt: “Praktijkonderwijs is eindonderwijs. De vervolgstap is dat je de arbeidsmarkt op gaat. Een passende stageplaats kan dan cruciaal zijn met het oog op een baan. Maar de juiste keuzes maken is niet altijd even eenvoudig, zeker niet op jonge leeftijd. Daarom juich ik het toe dat er binnen het MBO ombuigingsgesprekken bestaan. Daardoor is het onder meer mogelijk om te switchen van stage wanneer deze niet arbeidsrelevant is. Al is dat ook weer een relatief begrip. Deze regio kent in korte tijd 3000 zorgbanen minder, maar over vier jaar zijn die banen er weer. Dus wat is wijsheid?”
Hakkesteeg: “Het aantal ZZP’ers groeit regionaal en landelijk ook flink, maar voor onze leerlingen is zo’n bestaan als eigen baas niet weggelegd. Soms lastig, omdat werkgevers een pas op de plaats moeten maken. In veel sectoren, zoals groenonderhoud en retail, is flink bezuinigd. Toch heeft dat er niet toe geleid dat wij leerlingen niet konden plaatsen. Integendeel; voor iedereen hebben wij het afgelopen schooljaar een passende plek weten te vinden. Dat is mede gelukt vanwege de goede samenwerking tussen verschillende partijen in deze regio.”
De Sociale Dienst Drechtsteden voert sinds 1 januari 2015 de gedecentraliseerde AWBZ-taken uit en kreeg met ingang van die datum ook te maken met de Participatiewet. Aandacht voor bestrijding van jeugdwerkloosheid is er middels een regionaal actieplan Jeugdwerkloosheid, waarin de zes Drechtstedengemeenten samenwerken met werkgevers, het beroepsonderwijs, Dienst Gezondheid en Jeugd, Sociale Dienst Drechtsteden, het Leerwerkloket, kenniscentra en brancheorganisaties. Het Actieplan wordt bekostigd uit middelen van het ministerie van Sociale Zaken en Welzijn en het Europees Sociaal Fonds.
Van de Burgt: “Het project Matchmakers heeft sinds de start al veel jongeren geholpen aan een baan of werkervaringsplek. Het is bedoeld voor kansarme jongeren, maar ook voor jongeren die een opleiding hebben afgerond en geen baan kunnen vinden. Matchmakers legt en onderhoudt de contacten tussen werkloze jongeren en werkgevers. Ze screenen de jongeren op basis van hun CV, bekijken of er direct passende vacatures zijn of helpen hen met het kiezen van opleidingen en ervaringsplekken die grote kans geven op een baan. Een voorbeeld van een krachtenbundeling die in de praktijk goed werkt. Deze arbeidsmarkt sluit mensen in door het talent van mensen centraal te stellen in plaats van mensen uit te sluiten op basis van wat ze niet kunnen.”
Zwanenburg: “Wij zijn bijna altijd bereid te investeren in stagiairs, alleen met snuffelstages hebben we vaak wat moeite. Dan hebben we vanuit het VMBO twee weken iemand over de vloer. Voor je een inschatting over iemands capaciteiten kan maken, is hij of zij weer vertrokken. In zo’n korte tijd komen stagiairs vaak niet verder dan een beetje meehobbelen. Dat lijkt me voor beide partijen geen goede zaak.”
Van Noordenne: “Het doel van zo’n stage is natuurlijk een eerste, korte oriëntatie op het werkveld. Maar de manier waarop dat nu gebeurt, lijkt me inderdaad niet ideaal. Onze leerlingen lopen nooit zo’n korte periode stage. Snuffelen heeft voor hun geen zin; zij willen immers zo vlug mogelijk van stage naar werk. Ons stagebureau overlegt met veel andere praktijkscholen en we delen ook adressen met elkaar. Niet ons eigen belang, maar het belang van de leerling staat voorop.”
Hakkesteeg: “Vanuit de verschillende opleidingen wordt bedrijven een keur aan stagiairs aangeboden. Ik begrijp best dat het er daarom voor werkgevers niet overzichtelijker op wordt.”
Zwanenburg: “Soms, zoals met snuffelstages, is er totaal geen begeleiding voor leerlingen die hier via school terecht komen. Dat is best lastig, want dan moeten wij het met de stagiair allemaal maar zelf uitzoeken. Maar meestal is de situatie anders. Vanuit het UWV krijgen wij ook wajongers op bezoek, met ieder een eigen begeleider. En de meeste stagebegeleiders van de diverse scholen maken op mij ook een gemotiveerde indruk. Dat scheelt vaak al de helft.”
Van de Burgt: “Als overheid willen wij als werkgever het goede voorbeeld geven als het gaat om stagairs. Momenteel herbergt de gemeente Dordrecht vier stagiairs meer dan gepland. Onze veranderende rol laten we ook op dit gebied zien. We pakken ze niet continu bij de hand, maar faciliteren, geven richting aan en laten ze vrij. Dat pakt vaak goed uit. Eén van onze stagiairs is zelfs gedeputeerde in Brabant geworden. In de praktijk leer je altijd het allermeeste. Bedrijfsvaardig worden is belangrijker dan het sec halen van een diploma. Toen ik nog werkzaam was binnen de onderwijswereld, zei ik altijd tegen nieuw begonnen collega’s dat ze geslaagd waren als ze de Kerst haalden. Dat is de grootste struggle. Ongeveer 5 procent leer je op school, de rest in de praktijk.”
Zwanenburg: “Ondernemers investeren in stages, omdat ze hopen op rendement. Bij ons gaat het dan meestal om jaren en niet om decennia. Medewerkers verlaten ons op een gegeven moment omdat wij weinig fulltime banen te vergeven hebben. Wanneer je huisje, boompje, beestje wilt, is een werkweek van 36 of 40 uur vaak nodig om normaal te kunnen leven. In onze branche zijn er echter weinig fulltime contracten te vergeven. Het gros bestaat uit parttimers van onder de 23 jaar.”
Van de Burgt: “Wat ik een zorgelijke ontwikkeling vind, is dat bepaalde mensen geen stageplek kunnen vinden vanwege hun achternaam. Bij Albert Heijn is discriminatie niet aan de orde. Wielwijk is een smeltkroes van culturen en de filialen zijn daar een afspiegeling van. Maar die vlieger gaat helaas niet overal op. Ook in Dordrecht en omstreken zijn mij verhalen bekend van leerlingen met een exotische achternaam die maar geen stageplek kunnen vinden. Dat werkt enorm demotiverend.”
Vinden de deelnemers het tot slot eigenlijk gewenst dat ouders een rol spelen bij de zoektocht naar een geschikte stageplaats?
Zwanenburg: “Een supermarkt is een toegankelijke omgeving, dus ik word weleens aangesproken door ouders die willen peilen of een stageplek of bijbaantje voor hun kind tot de mogelijkheden behoort. Dat ervaar ik niet als hinderlijk. Tijdens sollicitatiegesprekken vraag ik ook regelmatig aan de kandidaat wat hun ouders voor werk doen. Natuurlijk reken ik ze er niet op af wanneer die werkloos blijken te zijn, maar een vader die agent is en een moeder die werkzaam is in de zorg spreekt wel meer tot de verbeelding. Vaak hebben kinderen toch dezelfde mentaliteit als hun ouders. Maar niet altijd, laat ik dat er duidelijk bij zeggen.”
Van de Burgt: “Sommige kinderen zijn slimmer dan hun ouders, dus geef ze zeker de kans.”