Wat is dat toch met al die plannen voor onze steden en dorpen. Op de tekentafel zien ze er prachtig uit. Alles klopt met de theoretische kaders. Maar toch, die eigenwijze realiteit. Dan blijkt het allemaal toch weerbarstiger. Ontwikkeling lijkt gelijk te staan aan bouwen. We kiezen een mooie plek uit, laten een architect wegdromen, gooien er een bak geld tegen aan en staan vervolgens verbaast te kijken naar de gaten die ergens anders in de stad ontstaan. De voorbeelden zijn legio. Kijk naar de Rotterdam, een prachtige stad in de stad. Een mooi gebouw, prachtige kansen. En voor onze ambtenaren een superstek van waaruit zij de stad kunnen gaan beheren. Maar wat laten zij achter? Welke invloed heeft een leegstaand kantoorgebouw op de omgeving? Hoeveel borden Alvast, Camelot of HOD kan onze stad nog verdragen? En natuurlijk geven die lege ruimtes kansen voor kunstenaars, creatieven en startende ondernemers. Maar ergens is er dat unheimische gevoel dat we kansen laten liggen.
Stedelijke ontwikkeling in zijn huidige vorm is het uitvoeren van een plan. En dat terwijl het woord ontwikkeling iets organisch doet vermoeden. Iets wat groeit. Iets wat ruimte moet krijgen en met zorg moet worden omringd. Ontwikkeling is groei van iets moois wat verborgen lijkt in de bagger. Stedelijke ontwikkeling zou dus zomaar kunnen inhouden dat wij in een gebied waar niets lijkt te zijn wij eens goed moeten rondkijken naar wat er onder de oppervlakte borrelt en dat dan ruimte geven. En dan niet direct grote klappen willen maken, of ambitieuze bestuurlijke zeepkistprojecten willen zien. Maar gewoon klein ondernemerschap of ontluikende ambachtelijkheid stimuleren. Gewoon op de manier van Jim Collins, eerst het wie, en dan het wat. Maar ook streng en vasthouden. Gericht op kwaliteit en verantwoordelijkheid. Maar laten wij dan ook eens accepteren dat dingen fout gaan. Nou ja, fout. Gewoon anders dan wij vooraf bedacht hadden. Een beetje zoals ondernemers beginnen. Visie, poten in de modder en anticiperen op de realiteit van de dag.