Het kan u de afgelopen jaren moeilijk zijn ontgaan. De Nederlandse ondernemer krijgt de beschikking over de flexibele BV. Na jaren van overdenkingen en aanpassingen staat de invoering hiervan gepland op 1 oktober 2012. Of deze nieuwe wetgeving – die in de plaats komt van het huidige BV recht – voor de individuele ondernemer nu een zegen is of juist gaat leiden tot kopzorgen; de invoering komt heel snel dichterbij. Het is voor ondernemers dus zaak om voorbereid te zijn.
Niet alleen wordt de BV flexibeler. De flexibele BV zelf doet ook een beroep op de flexibiliteit van de bestuurders van de BV. Ondernemers krijgen, naast hun opdracht om de onderneming zo goed en zo kwaad als het kan door de crisis te helpen, met de nieuwe wetgeving een grote verantwoordelijkheid in hun schoenen geschoven. In het grotere geheel bezien is dit geen vreemde gedachte. Immers, waar regels komen te vervallen en meer vrijheid ontstaat zal de ‘eigen verantwoordelijkheid’ van de ondernemer ervoor moeten zorgen dat alles goed blijft gaan.
Naast de bestaande wettelijke plichten om zijn taak als bestuurder behoorlijk te vervullen, denk aan het zorgen voor een voldoende adequate boekhouding en de verantwoordelijkheid voor een tijdige deponering van de jaarstukken, komt er met de flexibele BV ¬een aantal expliciete verantwoordelijkheden (voor ons juristen: mogelijke aansprakelijkheden) van de bestuurder bij.
Een van deze verantwoordelijkheden speelt op bij winstuitkeringen, waarbij van het bestuur door de wetgever een zekere helderziendheid wordt verwacht. Het bestuur is namelijk verplicht in te stemmen met een aandeelhoudersbesluit tot uitkering, tenzij het eigen vermogen van de BV kleiner is dan de wettelijke en statutaire reserves of de BV na de uitkering niet kan blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. U begrijpt dat dit tweede element een open norm bevat die ¬– onder meer door interpretatie van de toelichting van de wetgever door de rechtspraak – nader zal worden ingevuld. De vraag is natuurlijk hoe ver het bestuur in de toekomst kan (en dus moet) kijken. Hoewel vaak wordt gesproken over een periode van één jaar, moet door het bestuur ook worden gekeken naar inkomsten en uitgaven verder in de toekomst, zoals bijvoorbeeld lange termijn investeringen en/of een belastingteruggaaf. Het bestuur dient in beginsel steeds op basis van financiële maatstaven zoals liquiditeit, solvabiliteit en rentabiliteit, te beslissen of aan bovenstaande test kan worden voldaan.
Met de flexibele BV wordt veel gevraagd van de capaciteiten van de bestuurder. Het kan dus zijn dat deze er dan ook goed aan doet zich steeds adequaat te laten voorlichten. In de woorden van de wetgever: “Om aan deze verantwoordelijkheid uitvoering te geven, ligt het in de rede dat men bij de samenstelling van het bestuur zorgt voor de aanwezigheid van voldoende financiële expertise of dat men bij de uitkeringen gebruik maakt van advisering door een financieel deskundige.” Ik kan mij goed voorstellen dat vooral dit laatste – het inwinnen van extern advies – in de praktijk een belangrijke rol gaat (of: blijft) spelen.
De wetgeving heeft wel onmiddellijke werking (vanaf 1 oktober), maar dat betekent niet dat alle huidige regelingen in de statuten van uw BV plotseling hun werking verliezen. Winstuitkeringen (ook over het boekjaar daaraan voorafgaand) dienen echter vanaf 1 oktober aan de hiervoor beschreven eisen te voldoen. Let dus niet alleen op de reikwijdte die de nieuwe wet u biedt, maar vooral ook op de reikwijdte van uw huidige statuten. Zoals vaker geldt voor de regelen der wet: zo lang u binnen de grenzen van de wet blijft, kunt u uw flexibele BV in principe zo indelen als u dat wilt.
Deze vrijheid, of zo u wil: “flexibiliteit”, biedt de wet u na 1 oktober.