Het aantal mensen met betaald werk is in mei 2020 verder afgenomen met 24 duizend. Deze daling is minder groot dan in april (-160 duizend). Vanaf maart is het aantal werkenden met 201 duizend gedaald tot 8,9 miljoen. Het aantal werklozen groeide in dezelfde periode met 56 duizend naar 330 duizend, oftewel 3,6 procent van de beroepsbevolking. Dat meldt het CBS op basis van nieuwe arbeidsmarktcijfers.
UWV registreerde eind mei 301 duizend lopende WW-uitkeringen, een toename van 9 duizend ten opzichte van een maand eerder.
Minder grote toename werkloosheid dan in april
In mei 2020 telde Nederland 330 duizend werklozen. Het aantal lag daarmee 16 duizend hoger dan in april en 56 duizend hoger dan in februari. Het grootste deel, 38 duizend, was jonger dan 25 jaar. Het werkloosheidspercentage kwam hiermee voor mei op 3,6, hetzelfde niveau als begin 2019. In maart was het werkloosheidscijfer nog 2,9 procent, in april 3,4 procent.
Niet evenveel werklozen erbij als werkenden eraf
De afname van het aantal werkenden leidt niet automatisch tot een even grote toename van het aantal werklozen. De werkloosheid wordt bepaald aan de hand van de definitie van de ILO (International Labour Organization). Alleen degenen die geen betaald werk hebben, daar wel naar op zoek zijn en ook direct beschikbaar zijn, vallen onder deze definitie. De overige baanverliezers en anderen zonder werk worden niet gerekend tot de beroepsbevolking. De niet-beroepsbevolking is sinds maart toegenomen met 158 duizend personen.
Om zicht te hebben op de niet-werklozen zonder werk die in de nabije toekomst weer zouden kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt, hanteert het CBS ook het begrip onbenut arbeidspotentieel. De werklozen behoren daartoe, evenals deeltijdwerkers die meer uren zouden willen werken. Beide groepen maken onderdeel uit van de beroepsbevolking. Daarnaast behoort een deel van de niet-beroepsbevolking tot het onbenut arbeidspotentieel. Het zijn degenen zonder betaald werk die wel beschikbaar zijn voor werk en niet hebben gezocht, en degenen die wel hebben gezocht en niet beschikbaar zijn. Over de grootte en samenstelling van deze groepen wordt alleen per kwartaal gepubliceerd.
Wel blijkt uit de maandcijfers van de laatste drie maanden dat het onbenut arbeidspotentieel weer groeit, nadat dit jarenlang is afgenomen. De toename is het grootst bij degenen die beschikbaar zijn voor werk maar niet recent hebben gezocht.
UWV: toename WW-uitkeringen kleiner dan in april
Het aantal lopende WW-uitkeringen nam vanaf eind februari met bijna 61 duizend toe naar 301 duizend uitkeringen eind mei. In maart steeg het aantal WW-uitkeringen met ruim 10 duizend. In april nam het aantal WW-uitkeringen met bijna 42 duizend toe. In mei lag de toename op 9 duizend (+3,1 procent). Daarmee zet de stijging van het aantal WW-uitkeringen door. De toename is in mei wel kleiner dan in april.
UWV: in mei 42 duizend nieuwe WW-uitkeringen
UWV registreerde in mei 42 duizend nieuwe WW-uitkeringen. Dat zijn er minder dan in april, toen er bijna 74 duizend nieuwe uitkeringen bij kwamen. In maart kwamen er 37,8 duizend nieuwe uitkeringen bij. April telde één verslagweek meer dan maart en mei, maar ook gemiddeld per week was de instroom in mei lager dan in april. In mei ging het om 10,5 duizend per week, in april om 14,7 duizend en in maart om 9,4 duizend per week.
Vooral minder werkende jongeren
Het aantal mensen met betaald werk nam na februari af met 201 duizend. Vooral onder jongeren was de afname groot: van 1,4 miljoen in februari tot minder dan 1,3 miljoen in mei (daling van 139 duizend). In februari hadden respectievelijk 3,6 miljoen 25- tot 45-jarigen en 4,0 miljoen 45- tot 75-jarigen betaald werk. De afname van het aantal werkenden in deze leeftijdscategorieën was relatief klein: respectievelijk 18 duizend en 45 duizend.
Afname aantal werkenden door meer baanverliezers en minder baanvinders
De afname van het aantal mensen met werk en de toename van het aantal werklozen zijn een resultaat van onderliggende stromen tussen de werkzame, werkloze en niet-beroepsbevolking. Het onderstaande schema laat de wisselingen tussen de drie arbeidsposities zien. Er waren in april en mei niet alleen meer mensen die hun baan verloren, maar ook minder mensen die startten met werken.
Er gingen vooral minder mensen aan de slag die eerder niet tot de beroepsbevolking behoorden. Dit aantal is gedaald van 220 duizend in februari tot 126 duizend in mei. Het gaat dan bijvoorbeeld om jongeren die in een (bij)baan startten, terwijl ze eerder niet werkloos waren. Dat wil zeggen: ze waren 3 maanden eerder nog niet op zoek naar werk. Ook het aantal baanvinders dat drie maanden eerder wel werkloos was nam af, van 102 duizend in februari naar 54 duizend in mei.
Naast de daling van het aantal baanvinders is er een bijna even grote stijging van het aantal baanverliezers. Er was een toename van 203 duizend baanverliezers die in februari de arbeidsmarkt verlieten, naar 263 duizend in mei. Dat wil zeggen dat ze, nadat ze geen werk meer hadden, niet op zoek waren naar werk en/of hiervoor niet beschikbaar waren. Daarnaast werden in februari nog 56 duizend mensen werkloos die drie maanden eerder nog werkzaam waren. Ook dit aantal is toegenomen en kwam in mei uit op 118 duizend.