Sinds 2011 verkeert de btw-behandeling van de auto van de zaak in permanente staat van onrust. In 2011 oordeelde de rechter dat de toen geldende regeling in strijd was met het gelijkheidsbeginsel: milieuvriendelijke auto’s en minder milieuvriendelijke auto’s werden ongelijk behandeld. Vanaf de tweede helft van 2011 is een nieuwe regeling in werking getreden. Inmiddels is de rust nog steeds niet teruggekeerd. Vele bezwaarschriften tegen de oude én nieuwe regeling hebben geleid tot een rechterlijke procedure. Enkele weken geleden gaf ik een presentatie over dit onderwerp tijdens de autotestdag. Zoals beloofd kom ik in mijn column nog even terug op de btw-methoden.
Twee methoden om btw te verwerken
In Nederland kennen we twee methoden om de verschuldigde btw in de aangifte te verwerken. Bij de eerste methode mag je geen btw aftrekken voor het deel dat geldt als privégebruik van de auto. De tweede methode ziet het privégebruik van de auto als een dienst van de werkgever aan de werknemer. Over deze dienst moet de werkgever btw afdragen. Hoewel de methoden verschillen, beogen zij hetzelfde resultaat: betaling van btw over het privégebruik van de auto.
Voorheen werd de btw voor het privégebruik berekend aan de hand van de eerste methode en werd aangesloten bij de bijtelling in de loonbelasting. Dus: de hoogte van de bijtelling bepaalde over welk deel btw betaald moest worden. Berekening van de bijtelling is echter afhankelijk van de CO2-uitstoot en de rechter oordeelde in 2011 dus dat deze berekening voor de btw in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Immers: hoe lager de bijtelling voor privégebruik, des te lager de btw. De uitspraak heeft ervoor gezorgd dat sinds 1 juli 2011 de tweede methode wordt toegepast. In de praktijk betekent dit, dat 2,7% (na 5 jaar: 1,5%) van de cataloguswaarde als btw-correctie gehanteerd moet worden.
Ook discussie over de tweede methode
Echter; ook de tweede methode werd ter discussie gesteld. De vraag die bij de rechter is voorgelegd, is hoe moet worden omgegaan met een lease- of huurauto die als auto van de zaak ter beschikking wordt gesteld. De rechter gaf aan dat alleen sprake kan zijn van een dienst, als de auto kan worden aangemerkt als een investeringsgoed van de werkgever. Lease- of huurauto’s zijn dat niet, waardoor de tweede methode ongeschikt is. In die gevallen moet worden teruggevallen op elementen van de eerste methode. Een ander geschil betrof de vraag hoe moet worden omgegaan met een bijdrage van de werknemer voor het privégebruik, wanneer de bijdrage lager is dan gebruikelijk. Belastingplichtigen stelden dat de belastingdienst een bijdrage alleen mag verhogen tot de gebruikelijke of ‘normale’ waarde indien sprake is van fraude of belastingontwijking. Deze stelling is volgens de rechter onjuist.
De discussie is nog niet ten einde
De uitspraken van de rechter overziend, kan niet anders worden gezegd dan dat de belastingdienst tot nu toe als ‘winnaar’ uit de bus is gekomen. Belastingplichtigen hebben echter hoger beroep aangetekend en daarbij aangegeven te willen doorprocederen tot bij de Hoge Raad en eventueel het Hof van Justitie van de Europese Unie. Of de huidige regeling in stand blijft is allerminst met zekerheid te zeggen. Toepassing van de tweede methode blijft daarom leidend, totdat er meer duidelijkheid is .
Wij houden de veranderende regelingen inzake het privégebruik van de auto van de zaak continu in de gaten, waarbij wij vooral oog hebben voor de praktische gevolgen van veranderingen voor ondernemers. Heeft u vragen over dit onderwerp, neem dan gerust contact met ons op.